In de media wordt in die tijd een bohémien en romantisch beeld van de kunstenaar geschapen. Een aantrekkelijk beeld voor de jongen die zijn grenzen wil verkennen, maar slechts één kunstenaar in levende lijve kent, een minder beeld voor zijn liefhebbende ouders die een wat geijkter toekomstbeeld van jurist of dominee voor hun zoon in gedachten hebben.

Na wat omzwervingen en baantjes weet Jan zijn ouders er van te overtuigen dat de kunstacademie het toch echt voor hem moet zijn. Bevriend kunstenaar en docent Ab Jongmans, raadt hem aan de lerarenopleiding te gaan volgen. Daar zien zijn ouders wel wat in en ze spreken af dat hij de lerearenopleiding tekenen aan het Mollerinstituut in Tilburg zal gaan volgen. Dat plan vindt geen doorgang want de toelatingscommissie bespeurt bij hem geen enkele motivatie om leraar te worden. Toch houdt hij vast aan zijn wens om naar de academie te gaan.We spreken dan over de jaren ’70 van de vorige eeuw, een tijd waarin er veel gaande is op de academies in het land. De overheid legt de inhoud van de lessen vast en de klassieke traditie dreigt te verdwijnen. Zowel de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag als de Rijksacademie in Amsterdam zijn volhouders en strijden tegen het verloren gaan van het ambacht en vakmanschap. Jan kiest bewust voor deze traditionele manier van lesgeven met veel aandacht voor technieken en materiaalkennis en begint in 1975 zijn studie aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag.

LEES VERDERTERUGSCHILDERIJENSTARTPAGINASTUUR EEN E-MAIL